Dossier Bodem: koolstofopslag

Na de oceaan is de bodem de grootste voorraadkast voor koolstof. CO2 vastleggen in de vorm van bodemorganische (kool)stof draagt niet alleen bij aan de strijd tegen de klimaatverandering, deze koolstof speelt ook een hoofdrol in de goede werking en de vruchtbaarheid van de bodem. Het heeft dus voordelen voor de landbouwer, het beleid, de agro-voedselketen en de hele maatschappij. Toch blijkt koolstofopslag in landbouwbodems geen eenvoudig verhaal.

Bouwvoor koolstofopslag

Wat doet ILVO?

  • Koolstofaanbreng
    Via veldproeven en modellen onderzoekt ILVO de impact van gewassen, agroforestry, bemesting, bodemverbeteraars en bodembewerking.

Inhoudstabel

  1. Wat is koolstofopslag?
  2. Waarom koolstofopslag onder landbouwbodems
  3. Hoe doe je aan koolstofopslag?
    1. Gewaskeuze en -beheer
    2. Organisch materiaal toedienen
    3. Landgebruik en bodembewerking
  4. Trade-offs
  5. De situatie in Vlaanderen
  6. Modelleren en monitoren van carbon farming
  7. Verdienmodellen voor carbon farming

1. Wat is koolstofopslag?

Van CO2 naar bodemorganische koolstof

Planten hebben CO2 nodig om te kunnen groeien. Via fotosynthese zetten ze die CO2 om in koolstofverbindingen (de bouwstenen van de plant) en zuurstof. Het grootste deel van de koolstof (C) die vastligt in het gewas zelf, komt op korte termijn weer vrij als CO2 wanneer het gewas door de mens of dieren wordt geconsumeerd (korte koolstofcyclus). Een deel van de koolstof die de planten onttrekken aan de atmosfeer komt in de bodem terecht. Dat kan rechtstreeks via de wortels, via stoffen die door wortels worden afgescheiden (exudaten) en via gewasresten die achterblijven op het veld, of onrechtstreeks via toediening van organisch materiaal zoals dierlijke mest, compost of houtsnippers. Via het bodemleven worden de koolstofverbindingen die zo in de bodem terecht komen deels omgezet in nutriënten voor de planten (mineralisatie) en CO2 en deels in stabiele ‘bodemorganische koolstof’ (humificatie).

Koolstofbalans

De stabiele bodemkoolstof is op zijn beurt onderhevig aan afbraak (ingeschat op gemiddeld 2% per jaar) waarbij een deel ten goede komt aan de plant onder de vorm van nutriënten en een deel verloren gaat onder de vorm van CO2. De hoeveelheid bodemorganische stof die jaarlijks wordt afgebroken hangt af van verschillende factoren, waaronder het klimaat (bodemvocht en -temperatuur). Er kan enkel sprake zijn van koolstofopslag (= een stijging van de koolstofvoorraden) als er meer koolstof wordt aangevoerd dan dat er wordt afgebroken. Als de koolstofvoorraden van de bodems verhogen, dan is dat een ingenieuze, natuurlijke vorm van koolstofverwijdering uit de lucht. Op die manier kan de bodem fungeren als een ‘koolstofspons’ en dus als buffer tegen de klimaatverandering.

Als je 1 ton stabiele koolstof in de bodem kan opslaan, haal je immers 3,7 ton CO2 uit de lucht.

Het belang van terminologie

Wanneer we het hebben over koolstofopbouw in bodems als gevolg van specifieke beheerpraktijken is het belangrijk om een onderscheid te maken tussen het verminderen van koolstofverliezen en het daadwerkelijk vastleggen van extra koolstof uit de atmosfeer. Veel studies vergelijken de effecten van een bepaalde maatregel met een controlesituatie waarin deze maatregel niet wordt toegepast. Wanneer uit dergelijke studies blijkt dat de koolstofvoorraad toeneemt met bijvoorbeeld x ton C per hectare per jaar, betekent dit dat de maatregel leidt tot een hogere koolstofvoorraad ten opzichte van de controlesituatie. Dit impliceert echter niet noodzakelijk dat er sprake is van een netto verwijdering van CO₂ uit de atmosfeer. In situaties waarin bodems zonder deze maatregel koolstof verliezen, kan de toepassing van de maatregel het verlies beperken zonder dat er extra koolstof wordt vastgelegd. Als we de impact van een maatregel vergelijken met een controlesituatie gebruiken we daarom de term ‘koolstofopbouw’ in plaats van ‘koolstofopslag’. Deze laatste term gebruiken we voor een daadwerkelijke verhoging van koolstofvoorraden in de bodem, wat gepaard gaat met koolstofverwijdering uit de atmosfeer.

2. Waarom koolstof opslaan onder landbouwbodems?

Een bodem rijk aan bodemorganische stof is niet alleen goed voor het klimaat, maar ook voor de landbouwer. Een bodem die voldoende koolstof bevat zal immers in regel beschikken over:

  • Een betere bodemstructuur en bijgevolg meer weerstand tegen verslemping, verdichting en erosie
  • Een verhoogde waterdoorlatendheid wat resulteert in minder afspoeling, een verlaagd risico op overstroming en een betere aanvulling van het oppervlakte- en grondwater
  • Een hoger waterbergend vermogen waardoor er tijdens het teeltseizoen meer water beschikbaar blijft voor de plant wat cruciaal kan blijken in periodes van droogte
  • Een betere bodemvruchtbaarheid. Organische stof werkt als een buffer tegen pH schommelingen, fungeert als een bron van nutriënten via mineralisatie en zorgt ervoor dat nutriënten beter worden vastgehouden
  • Een uitgebreider en actiever bodemvoedselweb wat op zijn beurt bijdraagt tot een betere bodemstructuur, -vruchtbaarheid, -biodiversiteit en ziekteweerbaarheid
Regenwormen maken deel uit van het complexe bodemvoedselweb

Met andere woorden: een bodem rijk aan bodemorganische stof is beter beschermd tegen de gevolgen van de klimaatverandering en wordt verwacht stabielere gewasopbrengsten te genereren, ook in moeilijke omstandigheden. Koolstofopbouw zorgt er dus voor dat landbouw niet enkel kan bijdragen aan de vermindering van de impact van landbouw op het klimaat (klimaatmitigatie). Het draagt ook bij aan de aanpassing aan de gevolgen ervan (klimaatadaptatie).

Wat is ‘klimaatmitigatie’ en ‘klimaatadaptatie’?

3. Hoe koolstof opslaan in de bodem

Koolstof opslaan in de bodem is een traag en geleidelijk proces. Het vraagt aanhoudende inspanningen, want zodra koolstofbevorderende praktijken worden stopgezet, kan het koolstofgehalte in de bodem snel teruglopen. Organisch materiaal wordt dan opnieuw afgebroken tot CO2, dat ontsnapt naar de atmosfeer. Hieronder beschrijven we verschillende bodembeheermaatregelen die bijdragen aan koolstofopbouw, en de uitdagingen die daarbij horen.

3.1 Gewaskeuze en -beheer

Groenbedekkers/vanggewassen

Groenbedekkers of vanggewassen zijn gewassen die worden ingezaaid na de hoofdteelt of zelfs al tijdens de teelt (onderzaai), met als doel de bodem zo lang mogelijk bedekt te houden met levende gewassen. Dat verlengt de periode waarin levende planten op het veld actief CO2 opnemen via fotosynthese. Door die verlengde groeiperiode wordt er meer biomassa geproduceerd, die uiteindelijk wordt ingewerkt en zo in de bodem terechtkomt als organisch materiaal. Hoe vroeger wordt ingezaaid, hoe groter het effect. Groenbedekkers zorgen bovendien voor extra wortelmassa in de bodem, wat eveneens bijdraagt aan koolstofopbouw. Tegelijk helpen ze erosie voorkomen en beperken ze nutriëntenverliezen buiten het teeltseizoen - vandaar ook de term ‘vanggewas’.

Gewas-en rotatiekeuze

Via een gerichte gewaskeuze en -rotatie kan de aanvoer van organisch materiaal structureel verhoogd worden. Enkele recente inzichten:

  • De rol van wortels: Onderzoek toont aan dat koolstof uit wortels en wortelexudaten tot drie keer stabieler is dan koolstof uit bovengrondse resten. Diepwortelende gewassen kunnen bijdragen aan koolstofopbouw onder de bouwvoor.
  • Vlinderbloemige voedergewassen: Via Europese lange termijn veldexperimenten is aangetoond dat vlinderbloemigen die als voedergewassen worden geteeld, en waarbij de volledige bovengrondse biomassa wordt geoogst, bijdragen aan koolstofopbouw. Voorbeelden hiervan zijn klaver, luzerne en wikke. Hoe groter het aandeel ervan in de rotatie, hoe groter het effect. Vlinderbloemigen die voor zaad worden geteeld, zoals veldboon of sojaboon, blijken minder effectief.
  • Graangewassen. Graangewassen hebben een langere groeiperiode en wortelen intensief, waardoor ze gunstig zijn voor koolstofopbouw. Deze impact kan nog worden verhoogd door stroresten achter te laten op het veld en in te werken, in plaats van ze af te voeren. Op regionale schaal bekeken is het potentieel wel minder groot omdat meer stro op het veld minder beschikbaarheid voor andere toepassingen, zoals stalmestproductie, betekent. Daarnaast is er ook een economische afweging: stro inwerken is een langere termijninvestering in bodemkwaliteit, maar verlaagt de directe opbrengst voor de landbouwer. Het potentieel van stroresten kan wel nog stijgen indien het aandeel granen in de rotaties zou stijgen.
Rode klaver - gras

3.2 Organisch materiaal toedienen

Regelmatig organische meststoffen of bodemverbeteraars toedienen, is een logische methode om het organisch koolstofgehalte op te krikken op relatief korte termijn. De stijging van het organische koolstofgehalte hangt af van de kwaliteit en de stabiliteit van het toegediende organisch materiaal. Zo bezitten zowel compost als stalmest een hoger koolstofopbouwpotentieel dan bijvoorbeeld drijfmest. Beide producten zijn immers rijk aan stabiel organisch materiaal en, indien toegepast aan eenzelfde (koolstof)dosis en in gelijkaardige omstandigheden (bodemtextuur, klimaat, …), verloopt de koolstofopbouw in de bodem vergelijkbaar.

Meer organische meststoffen of bodemverbeteraars aanbrengen is in Vlaanderen echter niet steeds evident wegens de strikte mestwetgeving. Ook compost en stalmest zijn rijk aan nutriënten en de toediening moet, net zoals bij andere organische bemestingsvormen, oordeelkundig gebeuren om bijkomende stikstof- en fosforuitspoeling te beperken en onevenwicht in de nutriëntenhuishouding te vermijden. Bij bodems die al rijk zijn aan fosfor kan composttoepassing een betere keuze zijn dan stalmest omdat composttoepassing minder risico op fosfaatuitloging met zich meebrengt dan stalmest. Compost gebruiken is dus een goede praktijk, zeker wanneer de gebruikte materialen lokaal beschikbaar zijn. Met een jaarlijkse toediening van 2 ton C per hectare per jaar via boerderijcompost in de ILVO BOPACT lange termijn veldproef zien we na 15 jaar voorlopig nog geen verhoogd risico op nitraatuitspoeling.

Meer informatie over organische bemesting

Compost, hier een mengsel van stalmest, maaisel uit natuurbeheer en houtsnippers


Biochar

Biochar is een houtskoolachtig product dat ontstaat door biomassa onder zuurstofarme omstandigheden te verhitten. Het breekt zeer traag af in de bodem en biedt daardoor mogelijkheden voor langdurige koolstofopslag. Wel is de beschikbaarheid van voldoende biomassa, de productiecapaciteit en de kostprijs vandaag een grote uitdaging. ILVO wijst in dit verband op het potentieel van cascadesystemen waarbij compost of biochar eerst in de glastuinbouw worden gebruikt, en pas daarna in de akkerbouw. Zo wordt de biomassa optimaal benut en vermijdt men competitie tussen sectoren.

3.3 Landgebruik en bodembewerking

Bodembewerking

Naast het toedienen van organisch materiaal is ook de manier waarop de bodem wordt bewerkt van belang. Niet-kerende bodembewerking wordt vaak genoemd als maatregel om koolstofverliezen te beperken. In veel Europees onderzoek richt men zich echter enkel op de toplaag van de bodem (20 cm of zelfs minder), terwijl studies waarin ook diepere bodemlagen zijn meegenomen vaak geen of tegenstrijdige effecten laten zien. D’Hose & Ruysschaert (2017) concludeerden op basis van onderzoek uitgevoerd in onze regio dat niet-kerende bodembewerking leidt tot herverdeling van koolstof in de bodem, met hogere concentraties in de bovenste 10 cm van het bodemprofiel terwijl er geen significante toename in koolstofvoorraden wordt gevonden in vergelijking met ploegen. Dit wordt bevestigd door ILVO’s BOPACT proef waar na 13 jaar geen verschillen in koolstofvoorraden werden gevonden tussen niet-kerende bodembewerking en ploegen voor de dieptes 0-30 cm en 0-60 cm. De impact van gereduceerde bodembewerking, inclusief no-till, hangt van meerdere factoren af zoals de diepte van bewerken, de intensiteit van bewerken (inclusief zaaibedbereiding), de combinatie met gewassen en gewasresten en de pedo-klimatologische omstandigheden.

Vernatting

Om intensieve landbouw mogelijk te maken zijn in het verleden veel veengronden ontwaterd, waardoor het veen afbreekt, met een hoge CO2-uitstoot tot gevolg. Door de grondwaterstand opnieuw te verhogen (vernatting) wordt die afbraak sterk afgeremd of gestopt. Tegelijk vergt dit wel een ander gebruik van het land: klassieke teelten zijn niet meer mogelijk, maar paludicultuur – zoals lisdodde, veenmos, kroosvaren, riet of wilgen – biedt wel kansen. De geoogste biomassa uit deze systemen kan verder worden benut, bijvoorbeeld voor compostering. Hoewel Vlaanderen relatief weinig gebieden met dikke veenlagen telt, kunnen maatregelen zoals vernatting lokaal een belangrijke bijdrage leveren aan koolstofbehoud.

Agroforestry

Agroforestry – de combinatie van houtige gewassen en akker- of voedergewassen op hetzelfde perceel – slaat niet alleen koolstof op in bomen en struiken, maar verhoogt ook het koolstofgehalte in de bodem. Dit komt onder meer door bladval en wortelgroei en -afbraak.

Vlaams onderzoek toont dat systemen zoals alley cropping (bomenrijen) op akkerland en houtkanten een hoog potentieel hebben voor jaarlijkse koolstofopbouw. Ook kleinere landschapselementen zoals hagen kunnen bijdragen, zeker wanneer de houtsnippers die daaruit voortkomen lokaal worden hergebruikt, hetzij via compostering, hetzij via rechtstreekse toepassing in de bodem.

Meer informatie over agroforestry

Grasland vs akkerland

Impact van landgebruik op koolstofvoorraden

Het type landgebruik speelt een cruciale rol in de hoeveelheid koolstof die een bodem kan opslaan. Grasland heeft een hoger koolstofopbouwpotentieel dan akkerland. Dat komt door de combinatie van voortdurende aanvoer van organisch materiaal via wortels, wortelexudaten en grasresten, én het beperkte gebruik van bodembewerking, wat de afbraak van dat organisch materiaal vertraagt.

Verschillende Franse en Belgische studies en recente resultaten van het koolstofmonitoringnetwerk in Vlaanderen (zie ook 5. De situatie in Vlaanderen) tonen zelfs aan dat onder grasland evenveel koolstof in de bodem kan worden opgeslagen als onder bos. Het hoge koolstofopslagpotentieel in combinatie met een aanzienlijk areaal maakt dan ook dat grasland in Vlaanderen een belangrijke rol kan spelen in de strijd tegen de klimaatsverandering.

De koolstofopslag onder grasland kan geoptimaliseerd worden door:

  • Grasland zo lang mogelijk te laten aanliggen. Hoe langer het aanligt op hetzelfde perceel, hoe meer koolstof eronder wordt opgeslagen (tot een evenwicht wordt bereikt).
  • Te kiezen voor een matig intensief graslandbeheer. Dat resulteert in een goede stoppel- en wortelontwikkeling. Een hoge frequentie van vernieuwen en maaien, alsook overmatige begrazing moeten hierbij vermeden worden.
  • Te begrazen in plaats van uitsluitend te maaien. Graasweides bezitten een uitgebreider wortelstelsel en een beter ontwikkelde stoppel wat bijdraagt aan de koolstofopbouw.

Om de koolstofvoorraad onder landbouwbodems te maximaliseren, is behoud van bestaand grasland en dus behoud van de bestaande koolstofvoorraden, de meest efficiënte maatregel.

Koolstofafbraak gaat sneller dan -opbouw

Bij de omzetting van grasland naar akkerland gaat een aanzienlijk deel van de opgebouwde koolstof terug verloren. Europese studies tonen aan dat de afbraak gemiddeld dubbel zo snel verloopt als de opbouw. De grootste verliezen worden gemeten in de eerste jaren na het scheuren, en vooral bij oudere graslanden en op bodems met een laag kleigehalte.

Europese studies tonen aan dat de afbraak gemiddeld dubbel zo snel verloopt als de opbouw.

Meer info over de invloed van verschillende landbouwpraktijken op de bodem?:  Projecten rond bodembeheer

4. Trade-offs

Bepaalde maatregelen voor koolstofopbouw in de bodem kunnen tegelijk andere bodemprocessen beïnvloeden. Dat roept de vraag op: zijn er ongewenste neveneffecten, zogenaamde "trade-offs", waarbij een positief effect op het ene vlak (zoals koolstofopbouw) gepaard gaat met een nadelig effect op een ander vlak, zoals de uitstoot van andere broeikasgassen of nutriëntenverliezen?

Lachgasemissies

Een van de belangrijkste aandachtspunten is de mogelijke toename van de uitstoot van lachgas (N2O), een krachtig broeikasgas dat tot 273 keer sterker bijdraagt aan de opwarming van de aarde dan CO2. Lachgas ontstaat voornamelijk via het denitrificatieproces in de bodem. Daarbij zijn drie factoren bepalend:

  • De aanwezigheid van minerale stikstof (uit bijvoorbeeld dierlijke mest of kunstmest)
  • Een lage zuurstofbeschikbaarheid, zoals die kan optreden bij natte of verdichte bodems
  • De aanwezigheid van koolstofrijke organische stof, zoals gewasresten of toegepaste compost.

Wanneer deze drie samenkomen, kunnen micro-organismen in de bodem N2O produceren. Net daarom is het cruciaal om na te gaan of maatregelen die koolstofopbouw bevorderen niet leiden tot een verhoogde lachgasemissie – wat de klimaatwinst deels of volledig zou kunnen tenietdoen.

Klimaatvoordelen vs. nadelen: wat zegt het onderzoek?

Europese veldproeven en syntheseonderzoeken schetsen een geruststellend beeld: bij de meeste koolstofopbouwende praktijken wegen de klimaatvoordelen ruimschoots op tegen de mogelijke nadelen. Specifiek bij het gebruik van compost en biochar wijzen studies op een lage N2O-emissie. Die conclusie wordt ook ondersteund door de eerste resultaten van een meetcampagne binnen de langlopende ILVO-veldproef BOPACT, waar composttoediening systematisch wordt opgevolgd.

Bemesting als sturende factor

De manier waarop bemesting gebeurt, blijkt een belangrijke rol te spelen in de vorming van lachgas. Factoren zoals het tijdstip van toediening, de keuze voor gefractioneerde of trager werkende meststoffen, en de afstemming op weersomstandigheden kunnen het risico op emissies beïnvloeden. Binnen het VLAIO-project LILA (2024-2028) wordt onderzocht hoe landbouwers via aangepaste bemestingsstrategieën de lachgasemissies verder kunnen beperken.

Naar een afwegingsinstrument op maat van Vlaanderen

Binnen het Europese onderzoeksprogramma EJP SOIL (2020–2025) werd de SOMMIT-index ontwikkeld. Die maakt het mogelijk om per landbouwpraktijk, bodemtype en klimaatomstandigheid in te schatten hoe maatregelen op het vlak van koolstofopbouw zich verhouden tot andere effecten, zoals extra broeikasgasemissies, nitraatuitspoeling of opbrengstwijziging. De uitdaging is nu om een gelijkaardige index voor Vlaanderen te ontwikkelen. Zo'n instrument zou landbouwers en beleidsmakers beter kunnen ondersteunen bij het kiezen van maatregelen met maximaal klimaatvoordeel en minimale neveneffecten.

5. De situatie in Vlaanderen

Monitoring

Om het koolstofgehalte in de Vlaamse bodems op te volgen, startte het Departement Omgeving samen met INBO en ILVO in juli 2021 met een bodemkoolstofmeetnet (CMON). Verspreid over 2.594 meetpunten worden tien jaar lang bodemmonsters genomen in uiteenlopende landgebruiken: akkerland (ook tijdelijk grasland), blijvend grasland, bos, open natuur, ruimtebeslag, waterrijke gebieden en graslanden met een (half)natuurlijk karakter. Ook percelen beheerd door lokale besturen en burgers (zoals tuinen, parken en bermen) maken deel uit van het netwerk.

Het doel? Inzicht verwerven in de koolstofvoorraden van Vlaamse bodems en hoe dat evolueert: hoeveel koolstof gaat er verloren, en waar wordt koolstof effectief opgeslagen? De resultaten worden jaarlijks gepubliceerd via de website van het Departement Omgeving.

Na 3 jaar monitoring blijkt verrassend dat er geen verschil is in de koolstofvoorraden (uitgedrukt per ha) opgeslagen in de bodems van bossen, blijvend grasland, natuur en onverharde gronden die worden ingenomen door de mens (grootteorde 140-150 ton per hectare tot 1m diep). Enkel akkers hebben per hectare een statistisch significant lagere organische koolstofvoorraad in de bodemlaag in vergelijking met bodems onder een ander landgebruik (grootteorde 110 ton per hectare tot 1 m diep). Daarnaast blijkt ook dat de 30-100 cm laag in Vlaanderen een belangrijk aandeel (37 tot 45%) bevat van de organische koolstofvoorraad tot op 1m diepte.

Onder grasland kan evenveel koolstof in de bodem worden opgeslagen als onder bos


De organische koolstofvoorraden voor de 0-100 cm bodemlaag (c) Departement omgeving

Europese verplichtingen: LULUCF en de broeikasgasboekhouding

Via de LULUCF-verordening (Land Use, Land Use Change and Forestry) wil de Europese Unie de impact van landgebruik op de klimaatverandering nauwkeuriger monitoren en sturen. Lidstaten zijn verplicht om de koolstofuitstoot en -opslag van hun bodems en vegetatie mee op te nemen in hun nationale broeikasgasboekhouding. Voor België betekent dat: tegen 2030 een bijkomende netto-opslag realiseren van 320 kiloton CO₂-equivalenten per jaar. Het is dus belangrijk om de evoluties van de koolstofvoorraden in en de arealen van de verschillende landgebruiken op een wetenschappelijk onderbouwde manier te kwantificeren zodat de inspanningen om meer koolstof op te slaan in de verschillende landgebruiken, zoals akkerland en grasland, ook in de klimaatboekhouding tot uiting komen. Het CMON meetnet is hiervoor onmisbaar.

Meer info over LULUCF in Vlaanderen

Vlaamse initiatieven: kaarten, modellen en toepassingen

Naast bemonstering via het Cmon-netwerk werkt ILVO ook aan een koolstofkaart van de Vlaamse akkerbodems. Hiervoor worden satellietbeelden gecombineerd met terreingegevens en modellen. Zo ontstaat een ruimtelijk beeld van het koolstofgehalte in de toplaag en kunnen veranderingen in tijd en ruimte beter opgevolgd worden.

Deze aanpak maakt het mogelijk om bodems met verhoogd risico op koolstofverlies beter in kaart te brengen en gericht op te volgen. Zulke data zijn ook cruciaal voor het toekomstige beleid rond carbon farming en monitoring.

Wat is het potentieel van koolstofopbouw in Vlaanderen?

In verschillende studies is het koolstofopbouwpotentieel van Europese, Belgische en Vlaamse akkerlandbouwbodems gekwantificeerd. Deze studies kunnen niet rechtstreeks met elkaar worden vergeleken aangezien ze betrekking hebben op verschillende tijdsperiodes, verschillende praktijken beschouwen en anders omgaan met de inschatting van het potentiële toepassingsgebied van de maatregelen.

Alle studies samen geven ons echter wel een beeld van de grootteorde van hoeveel de koolstofopbouw in Vlaamse akkerlandbodems kan bedragen, met name 1,6 tot 7,7% van de jaarlijkse landbouwemissies (in 2022).

Koolstofopbouw in landbouwbodems kan dus zeker een rol spelen in het Vlaams klimaatbeleid, maar emissiereducties blijven wel het belangrijkst om klimaatverandering in te dijken.

Toch blijft aandacht voor koolstofopbouw in bodems belangrijk vanwege de vele voordelen voor het goed functioneren van de bodem en het leveren van ecosysteemdiensten (zie hoger). Tot slot is het werkelijk potentieel van maatregelen uiteraard afhankelijk van adoptiegraad, technische haalbaarheid, marktwerking en de aanwezigheid van stimulerende beleidsmaatregelen zoals subsidies of koolstofcertificaten.

6. Modellen en monitoren voor carbon farming

Beleidsmakers willen weten hoe koolstofvoorraden evolueren op Vlaams niveau, maar als we landbouwers willen vergoeden voor koolstofopbouw (zie 7. Verdienmodellen voor carbon farming) is een fijnmaziger monitoring nodig. Deze monitoring moet robuust genoeg zijn, maar tegelijk ook kostenefficiënt en met weinig administratieve overlast. ILVO werkt in verschillende Europese en Vlaamse projecten mee aan de ontwikkeling van geschikte monitoring, reporting en verification (MRV) methodes voor carbon farming op maat van de Vlaamse context en in lijn met de Europese verordening voor gecertificeerde koolstofverwijdering (EU Carbon Removal and Carbon Farming Certification Regulation (CRCF)). Die regelgeving stelt minimale eisen aan betrouwbaarheid, transparantie en duurzaamheid.

De CRCF voorziet in twee mogelijkheden om koolstofopbouw te monitoren. Dat is via meten en hermeten of via een model. ILVO onderzoekt beide pistes. Voor het meten en hermeten wordt onderzoek gedaan naar snellere en goedkopere meetmethodes. Voor de model-benadering werkt ILVO aan de kalibratie en validatie van koolstofmodellen op maat van Vlaanderen op basis van goede tijdseries van koolstofopbouw in veldexperimenten en monitoringssites of -netwerken. Voor de toepassing van de modellen op veld- of bedrijfsniveau, maken we zoveel mogelijk gebruik van data die reeds publiek voorhanden zijn, bedrijfsdata die gemakkelijk connecteerbaar zijn en data van satellietbeelden. Op die manier moeten de kosten en administratieve overlast beperkt worden.

Belangrijk voor het kwantificeren van de inspanningen die landbouwers doen is het bepalen van een baseline. De impact van carbon farming praktijken op de koolstofvoorraden worden immers altijd vergeleken met de evolutie van koolstofvoorraden onder business as usual beheer. Deze baseline kan veld per veld worden bepaald of er kunnen baselines worden opgesteld voor een bepaalde regio. ILVO onderzoekt in Europees samenwerkingsverband hoe baselines berekend kunnen worden en welke de voor- en nadelen zijn van de verschillende benaderingen, bijvoorbeeld voor de pionierlandbouwers.

7. Verdienmodellen voor carbon farming

Hoewel veel landbouwers overtuigd zijn van het belang van voldoende organische koolstof in de bodem, blijkt het verhogen van die koolstofvoorraad in de praktijk niet vanzelfsprekend. Het is een traag proces dat vraagt om gerichte inspanningen, vaak zonder directe opbrengstverhoging. Zeker op gronden in korte-termijn pacht is het voor landbouwers minder aantrekkelijk om te investeren in bodemkwaliteit, terwijl net daar nog veel potentieel ligt.

Koolstof als economisch product?

Als we willen dat landbouwers ook op langere termijn investeren in koolstofopbouw, dan zijn er beloningsmechanismen nodig. Dat kan via publieke of private systemen. Binnen de Europese Unie groeit de aandacht voor carbon farming als volwaardig klimaatinstrument, waarbij landbouwers vergoed worden voor koolstofopslag of het vermijden van uitstoot. Getuige hiervan is de Europese verordening voor het certificeren van carbon farming: CRCF Regulation.

ILVO onderzoekt hoe zo'n systemen het best kunnen worden vormgegeven: welke maatregelen zijn financieel en technisch haalbaar op Vlaamse bedrijven, welke financiële instrumenten zijn wenselijk en hoe kan de koolstofopbouw op een betrouwbare manier worden gemeten en gecontroleerd (monitoring, rapportering en verificatie (MRV) - zie deel 6.).

Analyse van carbon farming systemen: geen ‘one size fits all’

Binnen Europees onderzoek werden tientallen bestaande en geplande carbon farming systemen geanalyseerd. Daarbij werd gekeken naar hun sterktes en zwaktes, de manier waarop boeren worden vergoed, welke landbouwmaatregelen in aanmerking komen, en hoe monitoring en rapportage georganiseerd zijn. De best scorende schema’s blinken uit in transparantie, resultaatgerichtheid en het vermogen om baten én risico’s eerlijk te verdelen over landbouwers, financiers en beleid.

Een duidelijke conclusie: er bestaat geen 'one size fits all'. Regionale verschillen zijn groot en succes hangt af van afstemming tussen stakeholders.

Verschillende beloningsvormen

Landbouwers geven aan dat ze behoefte hebben aan duidelijke, rechtvaardige én werkbare stimulansen. Er bestaan verschillende beloningsmodellen:

  • Publieke subsidies, gekoppeld aan maatregelen binnen het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (zoals ecoregelingen).
  • Insetting: vergoedingen van afnemers binnen de keten, vaak met afspraken over verduurzaming en teeltpraktijken.
  • Offsetting: verhandelbare koolstofeenheden via vrijwillige koolstofmarkten, los van de keten.

Elke vorm heeft voordelen en nadelen. Waar subsidies vertrouwd zijn maar administratief belastend, roept offsetting vragen op over tussenpersonen en controle, en kan insetting leiden tot discussie over autonomie van de landbouwer. Combinaties van systemen kunnen dus wenselijk zijn, met voldoende keuzemogelijkheden voor landbouwers.

De rol van communicatie en motivatie

Hoewel koolstofopbouw een klimaatmaatregel is, blijkt uit onderzoek dat landbouwers vaak sterker gemotiveerd worden door voordelen op korte en middellange termijn: betere bodemstructuur, verhoogde vruchtbaarheid en meer klimaatweerbaarheid. Communicatie over carbon farming mag zich dus niet uitsluitend richten op abstracte klimaatdoelen, maar moet ook inspelen op directe baten. Demonstraties, peer learning en duidelijke feedback uit monitoring zijn essentieel.

Het Vlaams actieplatform carbon removals en carbon farming

Om carbon farming op grotere schaal ingang te doen vinden, is een duidelijke roadmap nodig. Een roadmap werd uitgebouw in het LIFE CarbonCounts project en op basis hiervan werd het Vlaams actieplatform Carbon Removals en Carbon Farming (VACRCF; start juni 2025) opgericht door verschillende overheidsorganisaties, waaronder ILVO. Het Vlaams actieplatform omvat drie stakeholdernetwerken, namelijk een navigatie-netwerk, financieel netwerk en Monitoring, Reporting and Verification (MRV) netwerk.

Carbon farming hoeft zich niet te beperken tot koolstofopslag of het reduceren van CO₂- en N2O-emissies alleen. Inzetten op meervoudige voordelen, zoals biodiversiteit en waterbeheer, verhoogt de maatschappelijke waarde én het draagvlak. En net dat is nodig voor een duurzame doorbraak van koolstoflandbouw in Vlaanderen.

Video

Bekijk ook onderstaande video's

(21/05/2021), ILVO onderzoeker Tommy D'Hose geeft enkele concrete tips over hoe landbouwers het koolstofgehalte in hun percelen kunnen verhogen.

(07/11/2024), Greet Ruysschaert geeft de laatste stand van zaken weer over het bodem-onderzoek op de ILVO Klimaatdag.

Ook interessant

Contactdag

Bezoek aan Lighthouse Farms

Afgelopen Aarle 92, 2382 Ravels
Grazende melkkoe

Ook benieuwd hoe je je bodem goed kan verzorgen en hem sterk en robuust kan maken? Ga mee op bezoek bij melkveehouder Ben Versteynen in Rave...

Studiedag

Mini symposium bio-onderzoek

Afgelopen Viaverda, zaal Plataan - Schaessestraat 18, 9070 Destelbergen
Mini symposium bio-onderzoek

Bloemlezing resultaten van praktijkgericht en toegepast onderzoek voor biologische landbouw