Persbericht Kennis van bodempathogenen in de serrebodem biedt kansen voor meer succesvolle IPM
In de intensieve serreteelt van kropsla kan de juiste identificatie van aanwezige bodempathogenen én de pas verworven inzichten in hun beschadigingskracht helpen om de slaplanten gezond groot te krijgen met minder pesticiden. Dat is de hoopgevende conclusie in het ILVO-UGENT doctoraat dat Jolien Claerbout onlangs online verdedigde.
Geïntegreerde gewasbescherming (IPM)
Omdat het gebruik van pesticiden in de sector met rasse schreden wordt teruggedrongen zijn de slatelers op zoek naar andere manieren om de ziekteverwekkers in de bodem de baas te blijven. Claerbout bestudeerde in een aantal professionele praktijkserres zowel de aanwezige grondgebonden plantenpathogenen (aaltjes, schimmels en pseudo-schimmels) als het reducerend effect erop van allerlei beheersingsmethodes.
Jolien Claerbout (ILVO-UGENT): “Technieken als gewasrotatie, braak leggen, bodemontsmetting en geïntegreerde bestrijding kúnnen werken als je heel precies weet wat er in welke hoeveelheid zit aan aaltjes en/of welke schimmels voorkomen. Tegen de relatief nieuwe, agressieve verwelkingsschimmel Fusarium oxysporum f. sp. lactucae zijn de huidige beheersmaatregelen onvoldoende effectief. Het toepassen van hygiënemaatregelen is essentieel bij deze nieuwe pathogeen.”
Tegen de relatief nieuwe, agressieve verwelkingsschimmel Fusarium oxysporum f. sp. lactucae zijn de huidige beheersmaatregelen onvoldoende effectief.
Intensieve slateelt en pesticiden
Kropsla is een belangrijk groente op de Belgische markt met een omzet van 27,1 miljoen euro in 2018. De Belgische productie wordt gekenmerkt door zware kroppen met een hoge kwaliteit. Sla wordt voornamelijk in grond in serres geteeld in een intensief productiesysteem met tot vijf oogsten per jaar. Deze intensieve productie leidt echter tot een verhoogde ziekte-incidentie van verschillende bodemgebonden plantenpathogenen, waaronder schimmels, pseudo-schimmels en aaltjes. De belangrijkste aaltjes zijn het wortellesieaaltje Pratylenchus penetrans en het speldaaltje Paratylenchus sp. Deze nematoden beschadigen het wortelstelsel en verminderen de groei van de krop. Ook verrotting van de oudste bladeren, ook wel smet genoemd, is een belangrijke ziekte in Belgische sla. De symptomen worden veroorzaakt door de schimmels Rhizoctonia solani, Botrytis cinerea en Sclerotinia spp. en de pseudo-schimmel Pythium spp. Deze ziekteverwekkers worden op dit moment hoofdzakelijk bestreden met chemische grondontsmetting en pesticiden. Sinds 2015 wordt ook Fusarium oxysporum f. sp. lactucae in verschillende serres in België geobserveerd en veroorzaakt ernstige verwelking. Voor deze schimmel zijn momenteel geen effectieve beheersingsmaatregelen beschikbaar, waardoor het huidige productiesysteem onder druk komt te staan.
Ziektes in serrebodems worden dus grotendeels onder controle gehouden met pesticiden, maar Europese richtlijnen nopen tot duurzaam gebruik van pesticiden, en telers moeten beroep doen op geïntegreerde gewasbescherming. Maar daar is kennis voor nodig, over de identiteit en de eigenschappen van de ziekteverwekkers, over de effectiviteit van strategieën voor ziektebeheer en over de slateelt zelf. In haar doctoraatsonderzoek richtte Jolien Claerbout zich dus op de verspreiding van aaltjes, pseudo-schimmels en schimmels, verdiepte zich in de voor- en nadelen van een intensief slaproductiesysteem, en voerde sterkte-zwakteanalyses uit op pesticiden en biopesticiden.
Vruchtwisseling, braakliggende bodem en ontsmetting houden aaltjes in toom
Commerciële serres zijn vaak dichtbevolkt met bodemaaltjes, met schade aan het gewas als gevolg. Voor het onderzoek naar de slateelt werden populaties van het wortellesieaaltje en speldaaltje gedurende minstens één jaar opgevolgd door regelmatig dezelfde vier plaatsen van 1 m² op 0-30 cm en 30-60 cm diepte te bemonsteren in Belgische commerciële serres.
Voor wortellesieaaltjes (P. penetrans) werd vast gesteld dat
- grondontsmetting de aaltjes sterk onderdrukt, maar dat een deel overleeft dieper in de bodem
- rotatie met een preiteelt de populatie enigszins verminderde, terwijl een kleine toename werd waargenomen na sla
- het kropgewicht (bij een zomer- en herfstras) verminderde bij dichtheden boven 700 en 3800 aaltjes per 100 ml grond. Wortelschade was al zichtbaar vanaf 50 en 200 aaltjes per 100 ml grond (zomer en herfstras)
Voor speldaaltjes (Paratylenchus sp.) werd vastgesteld dat
- het om een tot nu toe onbeschreven soort gaat (op basis van microscopische en genetische kenmerken).
- hoge dichtheden werden vastgesteld in de winter en lente, met tot wel meer dan 20.000 aaltjes per 100 ml grond
- grondontsmetting de aaltjes sterk onderdrukt, maar dat een deel overleeft dieper in de bodem. Na stomen met onderdruk werden geen aaltjes meer terug gevonden, en dit voor een lange periode (meer dan 9 maanden)
- twee maanden zwarte braak in de lente resulteerde in 50 tot 76% minder speldaaltjes
- de populatie steeg na sla, met een factor 1 tot 2, terwijl bij veldsla, peterselie en rucola de populatie daalde.
- deze aaltjes geen invloed hadden op de kroppen in pottesten, zelfs bij dichtheden tot 35.000 aaltjes per 100 ml grond. De wortels werden echter wel aangetast vanaf 400 aaltjes per 100 ml grond.
Deze resultaten tonen aan dat een populatietoename van aaltjes kan worden voorkomen met beheersingsmaatregelen zoals vruchtwisseling, grondontsmetting of braak. De mate en het type schade is sterk afhankelijk van het soort aaltje en de aangetroffen aantallen.
'Smet’ weren: van standaard spuitschema tot behandeling op maat
Schimmels en pseudo-schimmels, zoals R. solani, Sclerotinia spp., B. cinerea en Pythium spp., veroorzaken het zogenoemde ‘smet’ in de slateelt. Om die uit te schakelen gebruiken slatelers vaak het hele jaar door standaard spuitschema’s gericht tegen alle (pseudo-)schimmels. Om na te gaan of het gebruik van fungiciden kon worden verminderd door alleen de actieve schimmel te beheersen, werd een proef opgezet waarbij sla continu werd gekweekt zonder enige fungicidentoepassing in drie serres van de partner-praktijkcentra (Inagro, PCG, PSKW). De ziekteverwekkers die smet veroorzaakten werden geïdentificeerd zodra de symptomen zichtbaar waren.
Het voorkomen van smetpathogenen bleek voornamelijk serrespecifiek te zijn en de verschillende smetpathogenen waren het hele jaar door actief. Ze doken wel op in verschillende omstandigheden. Zo blijken R. solani AG4-HGI en Pythium ultimum actief bij hogere temperaturen en R. solani AG2-1, AG-BI, AG1-IB en Pythium sylvaticum bij lagere temperaturen. Deze resultaten tonen aan dat het spuitschema voor fungiciden moet worden aangepast aan de ziekteverwekkers die in de serre voorkomen, eerder dan toepassingen te beperken tot een bepaalde periode.
De schimmel Fusarium oxysporum f. sp. lactucae is een buitenbeentje: die vormt nog niet zo lang (sinds 2015) een bedreiging voor sla en er zijn momenteel geen voldoende beheersingsmaatregelen beschikbaar. Het onderzoek van Jolien Claerbout geeft meer duidelijkheid over de oorsprong van de ziekte, dankzij genetische analyse. Ze analyseerde 78 Belgische Fusarium-isolaten en concludeerde dat ze behoren tot twee verschillende groepen (fysio’s). Tests naar ziekteverwekkend vermogen van Fusarium tonen aan dat de infectiemethode van belang is wanneer er verschillen in agressiviteit tussen isolaten wordt onderzocht: chlamydosporen mengen in het substraat toont verschillen aan, terwijl dit niet het geval is bij het dippen van de wortels in een spooroplossing van microconidiën.
Naar een minder intensieve slateelt?
De intensieve slaproductie is een gangbare praktijk, maar leidt tot een hogere ziekte-incidentie van bodemgebonden plantenziektes. Toch wordt die praktijk nog op grote schaal toegepast, vooral vanwege de uitgesproken kostenefficiëntie. Maar kan het anders? In haar doctoraatsonderzoek bespreekt ze daarom alternatieven zoals hydrocultuur of een systeem-gebaseerde benadering van pathogenen voor de grondteelt. Jolien Claerbout voerde daarnaast samen met de projectpartners een sterkte-zwakte analyse uit van pesticiden en microbiële pesticiden. Deze laatste zijn zeer veelbelovend, omdat ze een goed ecotoxisch profiel hebben, minder residuen achterlaten op de slakrop, langzame tot geen resistentieontwikkeling vertonen, de bodemweerbaarheid verhogen en mogelijks een effect op lange termijn hebben. Het grootste struikelblok voor een meer algemene toepassing is de nood aan verhoging van effectiviteit (via onderzoek) en de verbetering van toepassing, zodat voedselveiligheid en slakwaliteit kunnen worden gewaarborgd.
Jolien Claerbout (ILVO-UGent)":De ziektebeheersing in het intensieve slaproductiesysteem is een complexe uitdaging. Het is nog moeilijker geworden door de komst van Fusarium. Hierdoor worden de telers gedwongen om het productiesysteem zélf te herbekijken en aan te passen. Daarom wordt onze soort van onderzoek zo belangrijk: namelijk gecombineerde effectstudies van teeltingrepen en van (nog) beschikbare middelen, én monitoring en identificatie van oprukkende pathogenen.”
Daarom wordt onze soort van onderzoek zo belangrijk: namelijk gecombineerde effectstudies van teeltingrepen en van (nog) beschikbare middelen, én monitoring en identificatie van oprukkende pathogenen.