Persbericht Veroorzaken ontsmettingsmiddelen in de veestal resistente bacteriën?
Om dierziekten te voorkomen en te bestrijden moeten stallen en hun omgeving op regelmatige basis ontsmet worden. Er bestaan echter aanwijzingen - op basis van laboratoriumproeven - dat het gebruik van ontsmettingsmiddelen kan leiden tot resistentie bij bacteriën. Die resistentie zouden ze dan niet alleen opbouwen tegen de ontsmettingsmiddelen zelf, maar ook tegen antibiotica. ’Klopt niet, als je de correcte dosis van het ontsmettingsmiddel gebruikt,’ weet ILVO-UGent onderzoekster Helder Maertens na haar doctoraat.
Resistente bacteriën?
Maertens voerde een grote reeks veldexperimenten uit, om na te gaan wat in praktijkomstandigheden het effectieve risico op resistentievorming is. Er treedt géén ontsmettingsmiddelenresistentie en géén verhoogde antibioticaresistentie op door ontsmettingsmiddelen te gebruiken volgens de voorgeschreven toepassingswerkwijze en de geadviseerde dosering door de fabrikant, zo blijkt. Het gebruik van lagere concentraties aan ontsmettingsmiddel dan voorgeschreven geeft wel aanleiding tot problemen.
Hygiëne op Vlaamse veehouderijbedrijven stijgt
Helder Maertens ging aan de slag met een schat aan gegevens beschikbaar bij DGZ-Vlaanderen. Ze analyseerde data van hygiënogrammen (hygiënescores op basis van microbiologische analyses), verzameld tussen 2007 en 2014 in de pluimveesector. Ze ging daarbij op zoek naar een verband tussen het toegepaste reinigings- en ontsmettingsprotocol en de daarna bepaalde hygiënogramscore.
Over de jaren heen daalde de gemiddelde hygiënogramscore, wat wijst op een betere hygiëne.
De hygiëne bleek beter bij het gebruik van een reinigingsproduct, dan wanneer er enkel werd gereinigd met water. Wanneer tijdens de ontsmetting twee verschillende ontsmettingsproducten werden gebruikt in plaats van één, kreeg je betere scores. Dit was ook het geval wanneer de ontsmetting uitgevoerd werd door een externe firma, in vergelijking met een ontsmetting door de veehouder zelf.
Gevoeligheid van E. coli bacteriën verzameld in stallen
Helder Maertens voerde in liefst 25 vleeskuiken- en 21 varkensbedrijven een enquête uit rond het toegepaste reinigings- en ontsmettingsprotocol. Op elk bedrijf werden er, 24 uur na ontsmetting, stalen van de stalomgeving (vleeskuikenstal en biggenbatterij) genomen. Dit om E. coli bacterie te verzamelen waarop de gevoeligheid voor antibiotica en ontsmettingsmiddelen kon worden getest. Die testen wijzen uit dat de in de stal verzamelde bacteriën géén resistentie tegen de ontsmettingsmiddelen vertoonden. Voorts vond de onderzoeker geen aanwijzingen van een verhoogde antibioticaresistentie door het gebruik van ontsmettingsmiddelen.
Herhaalde blootstelling aan courant gebruikte ontsmettingsmiddelen
In een volgende proef werden in afzonderlijke stallen (vleeskuikenstal en biggenbatterij) drie courant gebruikte ontsmettingsmiddelen gebruikt en dit gedurende vijf opeenvolgende productierondes. Helder Maertens bestudeerde de effecten van het herhaaldelijke gebruik van deze ontsmettingsmiddelen op de gevoeligheid van de bacteriën, voor zowel de ontsmettingsmiddelen als antibiotica (m.a.w.: Ontwikkelde er zich antimicrobiële resistentie?).
De E. coli bacteriën bleken geen verschillen in gevoeligheid te vertonen naargelang van de keuze van het ontsmettingsproduct. Er was ook geen verandering te zien in de gevoeligheid t.o.v. de ontsmettingsproducten naargelang het voortschrijdend tijdstip in de observatieperiode. Er is m.a.w. bij herhaaldelijk gebruik geen opbouw van ontsmettingsmiddelresistentie. Er is evenmin sprake van een ontwikkeling van antibioticaresistentie door herhaalde toepassingen van desinfectieproducten.
Te lage dosering van ontsmetting is te ontraden
Tijdens twee laboratoriumproeven bestudeerde Helder Maertens de gevolgen van het ontsmetten aan een lagere dosering dan voorgeschreven door de fabrikant. Bij deze concentratie kunnen bacteriën overleven, hoewel er ook bacteriën zijn die hierdoor in een ‘intermediaire’ toestand raken tussen leven en dood.
Zulke bacteriën, die een suboptimale ontsmetting hebben doorgemaakt, blijken minder gevoelig te reageren op een antibioticabehandeling. Het is niet zo dat bacteriën onder invloed van een suboptimale ontsmetting in staat zijn om bepaalde aanwezige antibioticaresistentie-genen te transfereren naar andere bacteriën.
Conclusie
Er is nu wetenschappelijke duidelijkheid over het effect van de types ontsmettingsmiddelen die worden gebruikt in de primaire dierlijke sector en over hun (afwezig) verband met antimicrobiële resistentie. Op basis van deze overvloedige resultaten uit terreinproeven kan de onderzoeker stellen dat er geen reden tot bezorgdheid is, over antimicrobiële resistentie-selectie door het gebruik van ontsmettingsmiddelen in de dierlijke veehouderij, weliswaar onder de belangrijke voorwaarde dat de ontsmettingsmiddelen correct worden toegepast.