Activiteit Perslancering - ILVO viert 90e verjaardag met festILVO, een uniek festival van Weten en Eten
Programma
12u - Ontvangst met broodje
12u30 - 7 oudgedienden van ILVO getuigen
13u - Administrateur-Generaal Joris Relaes: ILVO vandaag en morgen
13u15 - Nele Jacobs: Vier dagen festILVO: programma
13u30 - Fotomoment
Locatie - het toekomstige festivalhart
Burgemeester Van Gansberghelaan 96, Merelbeke
90 jaar ILVO, een geschiedenis
ILVO haalt, naar aanleiding van het 90-jarige bestaan en het bijhorende Festival van Weten en Eten www.festilvo.be opmerkelijke, misschien ondergesneeuwde gebeurtenissen en prestaties van onder het stof.
In grote lijnen is het instituut voor landbouw-, Visserij- en VoedingsOnderzoek gegroeid uit negen zogenaamde Rijksstations. Die hadden van overheidswege de opdracht om in het Vlaams landsgedeelte de sterk veranderende sector(en) bij te staan in de transitie naar hogere opbrengsten, een verbeterde oogstszekerheid en competitiviteit en een meer voedselveilige en duurzame agro-voedingsketen.
Het initiatief dat aan de basis ligt van wat nu gekend is als ILVO, werd genomen vanuit de in 1920 opgerichte Staatslandbouwhogeschool in het Gentse, die onder het Ministerie van Landbouw ressorteerde.
In Gembloux was er lang voor die datum al gestart met de veredeling van graangewassen en aardappelen, in Heverlee verrichte het Station voor Plantenveredeling werk rond tuinbouwgewassen. Veredeling van voeder- en industriële gewassen werd een opdracht voor de Staatslandbouwschool van Gent – hieruit ontstond, 90 jaar geleden, in 1932 het Rijkstation voor Plantenveredeling – RvP.
In aanvang werd dat ondergebracht in de proefhoeve van de landbouwhogeschool (Proefhoevestraat Melle). Daar was een beperkt areaal voor handen dat snel te klein zou worden voor de stijgende productie van ‘keurstamzaad’. In 1948 werd daardoor een eerste hoeve – hoeve Buyse - aangekocht in Lemberge. Zo beschikte RvP meteen over 25ha landbouwgrond.
Wat de onderzoekskouter van Lemberge – Gontrode zou worden was in de eerste wereldoorlog nog een luchthaven van het Duitse leger, vanwaar naast vliegtuigen ook zeppelins opstegen. Op de site stond gedurende lange tijd een windmolen, neergehaald op 22 augustus 1917 wegens hinder voor landende vliegtuigen en te herkenbaar oorlogsdoelwit. In dit open kouterlandschap werden er grote bouwwerken voor de Rijksstations ingepland vanaf het interbellum.
In 1953 werd hof te Cotele (hoeve Van Laere) in de Keutelhoek als tweede hoeve aangekocht op de kouter. De originele gebouwen zijn reeds lang verdwenen. Momenteel is deze site gekend als D68 waar het grootvee onderzoek plaatsvindt.
In 1955 volgde een uitbreiding met het verwerven van Hof ten Bossche. Op de plaats van deze hoeve bevindt zich anno 2022 nog steeds de operationele proefhoeve van ILVO.
De komst van de extra Rijksstations vermenigvuldigde de behoefte aan meer areaal voor veldproeven en exploitatie van vb. het proefveebedrijf. In 1972 volgt de aankoop van de Hoeve Remue. In de jaren ‘80 werden ook nog de hoeve De Rycke en de hoeve van de Zusters van Liefde (site Mariagaard) opgekocht. Op die laatste site waren het Rijksstation voor Plantenziekten en de afdeling rassenonderzoek voor cultuurgewassen gehuisvest.
De ILVO campus ging zo gestaag verder van 25 ha naar 200ha proefvelden.
Ook het areaal aan serres en stallen breidde uit, om tegemoet te komen aan de vragen van de onderzoekers.
De financiering van dit onderzoek kwam vanuit de overheid: in 1948 werd het Instituut tot Aanmoediging van het Onderzoek in Nijverheid en Landbouw (IWONL) opgericht met als doel om grote, gerichte investeringen te doen in onderzoek. Later kwamen daar de zogenaamde ‘Werkgroepen’ van het ministerie van Landbouw bij: geld om teams en middelen bijeen te brengen om specifieke dringende problemen in land- en tuinbouw aan te pakken. Hiervoor werden contracten afgesloten met de Rijksstations en zo kwamen de eerste ‘contractuelen’ in dienst.
Door de toekenning van een rechtspersoonlijkheid en door de bredere waaier aan bronnen voor onderzoeksfinanciering groeide ILVO gestaag verder. Waar er bij de oprichting van de Rijksstations slechts enkele 10-tallen medewerkers actief waren, is dit anno 2022 uitgegroeid tot een enthousiaste en zeer diverse familie van 730 medewerkers.
Het Rijksstation voor Plantenveredeling RvP (1932)
We gebruiken dit jaartal als basis voor de historiek van ILVO – al was het eerste Rijksstation dat opgericht werd naast de bestaande Landbouwhogeschool dat voor de Economische Landbouwuitbating in 1931. Dit werd nadien overgeplaatst naar Brussel bij de oprichting van het Landbouweconomisch instituut (LEI). Pas in 2005, wanneer landbouw een regionale bevoegdheid werd, ontstond ILVO uit de samensmelting van het Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek (CLO) en het LEI.
Het RvP verhuisde in 1955 van de proefhoeve van de Landbouwhogeschool in Melle een nieuw gebouw in Lemberghe. Voor de veredelingsactiviteiten, de teelt van pré basiszaad en graslandonderzoek was begin jaren ’80 ruim 100 hectare grond ter beschikking. Focus van het onderzoek en de veredeling waren grassen (Engels, Italiaans en Frans raaigras maar ook timothee), klavers, luzerne en lupines. Ook rapen, voederbieten, mais en nijverheidsgewassen als cichorei, koolzaad en schorseneer kregen de aandacht van de veredelaars. Het belangrijkste doel van de RvP veredelaars was de productie te verhogen en landbouwers daardoor onafhankelijk te maken van onaangepaste importzaden of van eigen, minder stabiel zaaigoed.
De variëteiten die meteen na WO2 op de markt kwamen bleken zeer succesvol. De in 1947 toegekende rechtspersoonlijkheid creëerde een kader voor commercialisatie en snelle verspreiding van de verbeterde zaden bij de boeren. In de jaren ‘60 volgt de definitieve doorbraak van RvP en groeit het volume gecertificeerd zaad gestaag. Maal 100 op 15 jaar tijd, van 1.000 ton in 1964 stijgt de productie naar 100.000 ton in 1980.
Het opvolgen van de prestaties van veredelingsgewassen was in de beginjaren zeer arbeidsintensief en manueel. De eerste Haldrup proefveld-maaimachine, die automatische nauwkeurige opbrengstwegingen uitvoerde werd aangekocht in 1985.
Rijksstation voor Veevoeding (1939)
Nog twee andere, in 1939 opgerichte Rijksstations - dat voor Veevoeding (RVV) en het Rijkszuivelstation - kregen eerst onderkomen in de gebouwen van de proefhoeve in Melle.
Wanneer in 1956 de proefhoeve in Melle getroffen wordt door een zware brand, verhuizen in allerijl de activiteiten rond veevoeding naar het hof te Cotele (Hoeve Van Laere), een hoeve die in 1953 in de Keutelhoek in Gontrode was gekocht. Daar stond dan al een eerste nieuwe proefstal.
In de jaren 50 werden verschillende stallen bijgebouwd en in 1960 vond de officiële opening van de onderzoekssite plaats. Kort daarna kende het ministerie van Landbouw aan RVV extra financiële middelen toe om een team ‘Kwaliteitsverbetering Varkensvleesproductie’ uit te bouwen. Zodra de nieuwe proefstal voor melkvee er in 1970 was werd er ook een werkgroep Melkveehouderij gefinancierd. Het lab- en administratief gebouw van RVV verrees in 1976 aan de Scheldeweg 68 in Melle.
Rijkszuivelstation (1939)
De Proefhoevebrand van 1956 deed ook het Rijkszuivelstation halsoverkop verhuizen naar een nog niet afgewerkt gebouw op de Brusselsesteenweg in Melle.
De zuivelonderzoekers hier deelden hun kennis zowel met melkveehouders als met zuivelverwerkers. Hoe reduceer je het kiemgetal van de (in aanvang nog hand gemolken) melk; hoe detecteer je ongeoorloofde toevoegingen van water; hoe neem je een representatief monster uit een melkkoelwagen om de kwaliteit van de rauwe melk te kennen; en vooral, hoe maak je op grotere schaal kaas met een stabiele, lekkere smaak en een goede houdbaarheid?
Belangrijke investeringen waren de grote sproeidroger in 1972 en de aankoop van een eerste UHT (ultra hoge temperatuur) installatie in 1979.
Het gebouw en het team van het Rijkszuivelstation vervellen in 2011 tot de Food Pilot. Op initiatief van ILVO en Flanders’FOOD pakken zij nu, breder dan zuivel, uitdagingen aan in een breder gamma aan voedingsproducten en productieprocessen.
Rijksstation voor Sierplantenveredeling (1946)
Vlak na WO II bleek de sierteeltsector sterk gehavend door de oorlogsellende. Met de oprichting in van dit Rijksstation wou de overheid het signaal geven dat er vertrouwen was in de levenskracht van de sector.
In de eerste jaren waren de middelen schaars en de huisvesting primitief. In 1950 verhuisden de eerste pioniers van tuinbouwschool in Gent naar de toenmalige Landbouwhogeschool aan de Coupure in Gent (de latere faculteit Bio-ingenieurswetenschappen). Wegens het groeiende personeelsbestand moest men al snel uitwijken naar een grotere locatie. Deze werd gevonden in de Caritasstraat in Melle, waar de eerste medewerkers onderdak kregen in ‘voorlopige loodsen’… die er nog steeds staan.
In 1961 kwam heel RvS naar Melle en werd de band met de Landbouwfaculteit doorgeknipt. De ‘gouden jaren zestig’ brachten in snel tempo gebouwen, serres en labo’s. Met de aanleg (en latere verbreding) van de E40 diende de inrit van de site in de Caritasstraat enkele keren heraangelegd te worden. Het hoofdgebouw was het meeste moderne van alle Rijksstations: strak in 1 bouwlaag, veel glas en helemaal onderkelderd.
In de eerste decennia spitste het onderzoek zich toe op het gebruik van kunstlicht, fytohormoononderzoek, hydrocultuur, voedingsbehoeften van sierplanten, het gebruik van inerte substraten en asymbiotische vermenigvuldiging bij orchideeën. Veel nieuwe rozen- en azaleacultivars werden boven de doopvont gehouden.
Een opmerkelijke trend was men met de noviteiten vaak deelnam aan internationale wedstrijden, én dat er dopen werden georganiseerd met de medewerking van VIPs en van leden van Belgische adellijke families.
Rijksstation voor Insectenkunde (1950) en Rijksstation voor Plantenziektenkunde (1950)
Door de veredeling en mechanisatie werd de landbouw intensiever. Hierdoor ging ook het risico op ziekten en plagen in stijgende lijn. Gespecialiseerd onderzoek rond de biologie en epidemiologie van plantschadelijke insecten, nematoden, bacteriën, schimmels en later ook virussen moest de landbouw hier beter voor wapenen.
Beide Rijksstations behoorden oorspronkelijk toe aan de Rijkslandbouwhogeschool in Gent. Pas in 1965 werden ze zelfstandig en werd hun titel aangepast naar respectievelijk Rijksstation voor Nematologie en Entomologie en Rijksstation voor Plantenziekten. Na een tussenstop in de Gentse Voskenslaan en in Wetteren (Fantegem) verhuisden de onderzoekers in 1971 naar een strak gloednieuw gebouw in Merelbeke.
Pas in 1997 werden deze twee Rijksstations samengevoegd tot het Departement voor Gewasbescherming. En, in hetzelfde gebouw en met dezelfde experts werd op 13 oktober 2000 ook het Diagnosecentrum voor Plantenziekten ingericht. Het werd en is een belangrijke steun voor land- en tuinbouw, en overheden. Sinds 2007 is het DCP erkend als het Nationaal Referentielaboratorium Plantengezondheid. Onder beveiligde condities worden er quarantaineorganismen opgespoord in opdracht van het Federaal Agentschap voor Veiligheid van de Voedselketen (FAVV).
Het Rijksstation voor Kleinveeteelt (1950)
Dit Rijksstation wordt gekenmerkt door een lange batterij hangars, bedoeld voor de huisvesting van kalkoenen, kippen, konijnen en schapen. De dieren krijgen in de opstartfase voorrang op de medewerkers: Het administratief en laboratoriumcomplex, de broeierij, eiersorteerplaats en het versnijdingslokaal worden pas jaren na de stallen gebouwd.
Het onderzoek naar schapen en konijnen is intussen afgebouwd. De focus ligt op efficiëntere, milieuvriendelijker dierenvoeding en een duurzame consumentgerichte, maatschappelijk aanvaardbare pluimveehouderij.
In 1998, tijdens de reorganisatie van 9 Rijksstations in 7 Departementen, versmelten het Rijksstation voor Kleinveeteelt en dat van Veevoeding tot het Departement voor Dierenvoeding en Veehouderij. Dit zorgde ervoor dat administratieve gedeelte van de site verhuisde naar de site aan Scheldeweg 68.
Het dienstgebouw van Kleinvee huisveste 16 jaar lang ook deel van de medewerkers van het ministerie van Landbouw, nl. de Administratie voor land- en tuinbouw (ALT). In 2014 maken de Centrale Diensten van ILVO de overstap naar dit gebouw.
Rijksstation voor Boerderijbouwkunde (1950)
De naam Boerderijbouwkunde wordt in 1970 veranderd tot Rijksstation voor Landbouwtechniek of RVL. In de pioniersjaren was het takenpakket van dit Rijksstation zeer breed. Het omvatte zowel onderzoek naar technieken rond zeevisserij (het Rijksstation voor Zeevisserij in Oostende werd pas in 1963 opgericht), stallenbouw, voedersystemen en management in de varkenshouderij. Maar ook onderwerpen als milieubeheersing, drainagematerialen en arbeidsorganisatie in de landbouw stond op de agenda. Er waren zelfs proefkooien voor de studie van de zwarte rat!
Het onderzoek hield gelijke tred met maatschappelijke en technische evoluties: doorgedreven mechanisatie van de landbouw, tuinbouwtechnieken zoals klimaatsturing van serres, technieken en impactstudies voor mestuitspreiding, - transport en -opslag (jaren 80).
Eind jaren ‘80 werd ook gestart met het uittesten van spuittoestellen. Sinds 1995 is er de (nieuwe) technische keuring van spuittoestellen gedelegeerd aan ILVO voor wat Vlaanderen betreft.
Van mechanisatie verschuift het de jongste tijd naar robotisering, GIS-onderzoek (Geographic information System), big data gedreven onderzoek waarbij sensoren, cameratechnieken, drones en artificiële intelligentie onderdeel zijn van de gereedschapskist.